Laatste hoofdstuk

In april 2021 haalde mijn kortverhaal 'Laatste Hoofdstuk' de shortlist van Verhaal van de maand.  Bovendien haalde het ook de publieksprijs voor beste beginzin binnen. Of die nominaties terecht waren, laat ik aan jouw oordeel over. Hieronder kan je het verhaal integraal lezen. Luister je liever? Bekijk hier het voorleesfragment

foto van boek

Laatste hoofdstuk 

De avondzon kleurt de lucht oranjerood. De laatste zonnestralen priemen tussen de kale boomkruinen door en werpen hun warmte op mijn verkleumde gezicht. Het water van de vijver weerkaatst het licht tegen de omliggende struiken. Hoewel ik dagelijks dit park doorkruis, verveelt het uitzicht nooit.
Max scharrelt verderop in een berg dode bladeren. Ik laat de lijn vieren en diep de hondenpoepzakjes op uit mijn zak.
‘Kom, jongen!’
 Max pretendeert dat hij me niet hoort en duwt zijn snuit nog dieper in de halfvergane smurrie. Hij schudt zijn kop. Een geluid, diep vanuit zijn keel, ontsnapt hem. 

Oh nee, ik hoop dat hij weer geen dode vogel gevonden heeft.
‘Max, af!’ roep ik terwijl ik het object in zijn bek probeer te grijpen. Hij houdt het laag tegen de grond en stopt zijn kop tussen zijn poten. Hij kijkt me aan met dezelfde ogen als wanneer hij een stuk vlees van tafel heeft gepikt.
Het mag niet baten. Ik vang een hoek van het voorwerp tussen mijn duim en wijsvinger. Op het eerste zicht lijkt het een achtergelaten plastic zak. Waarom gooien wandelaars hun rommel niet gewoon in de vuilnisbak? Als ik dat ding niet te pakken krijg, kan ik straks met spoed naar de dierenarts. Ik klem meer vingers rond de vrijgekomen hoek en trek uit alle macht.
‘Max, lossen!’
Onder een luid gegrom laat hij los. Ik verlies bijna mijn evenwicht. Ik schud enkele klodders kwijl van mijn hand en het zakje af. Het is doorzichtig en in het midden zit een rechthoekig voorwerp. Een boek, met een bijpassend briefje. ‘Proficiat, u vond een zwerfboek! Lees het en stuur het daarna weer op weg.’ Wat een tof initiatief! Ik haal het boek uit het half verscheurde zakje, dat ik in de vuilbak deponeer. Het boek is gelukkig onbeschadigd.
Max jankt zacht, wellicht omdat ik zijn buit heb afgepakt. Ik buk me en geef hem een klopje op zijn vlaskleurige kop.
Wanneer hij het boek in mijn vrije hand ziet, trekt hij zijn bovenlip op.
‘Foei, Max!’ Ik sta op en zwaai met mijn wijsvinger. ‘Dat boek is nu van de baas.’
Hij kijkt me kortstondig hulpeloos aan en buigt vervolgens zijn kop.
‘Dat is beter. Kom, we gaan naar huis. Het begint koud te worden.’

Boven een kop dampende koffie neem ik het boek weer ter hand. De cover intrigeert me. Zou het een thriller zijn? Tegen een rode achtergrond staart een man naar een bomenrij, met een hond aan zijn zijde. Hij staat met zijn rug naar me toe. In de struiken links van hem staat een figuur verscholen. Hij is gehuld in een zwarte kapmantel. De figuren zien er uit als de knipsels die silhouettenkunstenaars maken in Parijs.
Ik draai het boek om. Vreemd, er is geen flaptekst.
Het binnenwerk is opgemaakt in een ouderwets lettertype en gedrukt op kwaliteitsvol, dik papier. Ik vraag me af waarom iemand zo’n kostbaar boek wilde weggeven. Ik nestel me in de zetel, met mijn voeten op de salontafel.
Max ligt in zijn mand en snurkt met tussenpozen.
Het is een tijd geleden dat ik een boek las. Waarom doe ik dat niet vaker?
Het hoofdpersonage is een jongen die opgroeit in een klein dorp. Zijn grootmoeder is eigenaar van een snoepwinkel.
Mijn grootmoeder had ook een snoepwinkel. Heerlijk was dat, op vrijdagavond ‘toevallig’ langs oma passeren om huiswaarts te keren met een zak zelf gekozen schepsnoep. Ik zie haar handen nog voor me, met huid dun als perkament. Op het einde trilden ze bij het hanteren van het schepje. Ze was bijna tachtig toen ze haar winkel noodgedwongen moest sluiten.
De volgende scène is ook pijnlijk herkenbaar. De buurtkinderen pakken de jongen zijn snoepzak af en duwen hem in de modder. Dat gevoel ken ik maar al te goed. De helft van mijn lagere school zocht ik alternatieve routes naar huis, waardoor ik soms drie kwartier langer onderweg was. Alles beter dan weer een pak slaag.
Voorzichtig nip ik aan mijn koffie. Wat bijzonder dat de hoofdpersoon twee dingen met me gemeen heeft. Ik lees verder. Hoewel het verhaal traag op gang komt, intrigeert het me.
Hoofdstuk na hoofdstuk blader ik verder, met telkens een zweem van herkenning in mijn achterhoofd. De uren tikken voorbij, ik kan het boek niet wegleggen. Dat ik er morgen vroeg uit moet, vergeet ik even.
Halverwege het verhaal breekt het zweet me uit. De hoofdpersoon, van wie de naam een mysterie blijft, krijgt nieuwe buren. Een meisje dat steevast haar goudkleurige krullen in een hoge paardenstaart draagt. Ze luistert naar de rinkelende naam Ariadne.
Met een harde klap sla ik het boek dicht en gooi het op de salontafel.
Vanuit mijn ooghoeken sla ik het gade. Dit kan geen toeval meer zijn. Een oude wonde in mijn hart splijt open. Haar foto zit nog steeds in mijn portefeuille. Ons trouwalbum heb ik onder een stapel dekbedden achterin de kast gepropt. Van de eerste foto die ik van haar nam kan ik geen afstand nemen. Mijn Ariadne. Het gemis raakt me harder dan anders, hoewel ik de leegte, die ze achterliet, elke dag onderga.
Met trillende handen raak ik het boek aan en schuif het dichterbij. Het verlangen naar het herbeleven van een moment met haar overwint het wantrouwen in mijn binnenste. En ja hoor, elk detail van onze romance is zorgvuldig neergepend door de auteur. Tot op die tragische dag dat ik noodgedwongen afscheid van haar moest nemen. Ariadne …
zou ik haar ooit nog terugzien? Heeft het boek daar een antwoord op?
Als een waanzinnige blader ik voorbij nutteloze weetjes in het lege bestaan van mijn alter ego. Een man van bijna vijftig strompelt doelloos door de hoofdstukken, soms alleen, soms met een viervoetige vriend aan zijn zijde. Ik hoef dit niet te lezen, ik beleef het elke dag. Met groeiende ogen staar ik naar de krimpende stapel ongelezen bladzijden. Paniek raast door mijn aderen. Hoeveel pagina’s zouden dat nog zijn? De tocht naar het einde bedraagt amper nog een centimeter.
Voor de tweede keer werp ik het boek van me af. De behoefte verder te lezen is me vergaan. Ik grijp mijn jas van de kapstok en stap in mijn schoenen. Het boek stop ik samen met het Boekenjagersbriefje, dat als bladwijzer dienst doet, in een nieuw zakje.
Zodra de voordeur uit het slot klikt, wordt Max wakker. Kwispelend loopt hij op me toe. Het komt niet vaak voor dat we midden in de nacht gaan wandelen. Snel grijp ik de leiband en lijn hem aan. Wat later lopen we samen over straat, ik weet perfect waar ik naartoe wil. Een paar straten verder heeft iemand een boekenruilkastje aan een boom gehangen. Ik dump het boek en haast me naar huis.
Tien minuten later lig ik in bed, met Max aan het voeteneind. Hij slaapt alweer diep, ik daarentegen kan de slaap moeilijk vatten. 

 

De ochtend komt vroeg, veel te vroeg.
De wekker jaagt een schril geluid door mijn geradbraakte lijf. Wanneer ik me, na twee koppen koffie en een douche, weer een beetje mens voel, zet ik Max in de garage en verlaat mijn woning.
In mijn haast struikel ik over iets op mijn deurmat. Verdorie, waarom droppen die bezorgers hun leveringen midden in de doorgang? Ternauwernood zoek ik houvast tegen de gevel en staar naar het roodzwarte rechthoekige object tussen mijn voeten. 

Een krop schiet in mijn keel en groeit tot ze bijna mijn volledige luchtpijp afsluit. Ik storm weer naar binnen en ijsbeer over het tapijt. Af en toe loens ik naar de open deur. Wat moet ik doen?
Ik neem mijn telefoon en stuur een berichtje naar mijn baas. Me ziek melden is niet mijn gewoonte, zolang dat ding hier rondzwerft is werken geen optie.
Ik open de deur van de garage. Max kijkt me met grote ogen aan, springt uit zijn mand en cirkelt om me heen. Het arme beest begrijpt er niets van.
‘Kom, jongen. Wandelen.’
Gelukkig kan ik altijd op zijn rechtlijnigheid rekenen. Woest kwispelend stormt hij de garage uit. Ik roep hem tot de orde, klik de lijn aan zijn halsband en loop met hem richting voordeur. Zijn enthousiasme tempert van zodra hij het boek in de gaten krijgt. Hij houdt abrupt halt, een vervaarlijk gegrom zwelt aan. Hij deinst achteruit en blaft wanneer ik het boek opraap en het zonder te kijken onder mijn arm stop.
Ik moet drie keer aan de lijn rukken voordat ik hem in beweging krijg.
‘Verdorie, Max. Luister nu toch gewoon!’
Mijn uitval klinkt harder dan ik bedoel. Zijn oren zinken tegen zijn kop, hij kijkt me aan alsof ik hem net een mep heb verkocht. Ik zak door mijn knieën.
Hij kruipt verder weg en laat kort zijn tanden zien.
Ik besef dat het niet naar mij is, maar naar het boek dat nog steeds onder mijn oksel gekneld zit. Zo heb ik Max nog nooit gezien. Het bevestigt mijn vermoeden dat er iets kwaadaardigs in huist. Ik sta op en sleur Max mee.

De contouren van ons vertrouwde park doemen op in de ochtendmist. Gelukkig ken ik de weg op mijn duimpje. Ik weet nog perfect waar Max dat vervloekte boek vond. Daar ga ik het dumpen, opnieuw begraven in de modderige ondergrond. Dat het me dan nog maar eens naar huis volgt. Ik vervloek mezelf dat ik geen schep meebracht. Met elke haal in de koude grond krijg ik minder gevoel in mijn vingers. Mijn hart klopt zo hard dat ik het ritme in mijn hoofd hoor kloppen. Wat later schep ik de laatste resten aarde over mijn ongewenste schat. Ik veeg mijn handen schoon aan mijn broek en stap zonder omkijken richting de uitgang van het park.
Hoewel er een last van mijn schouders valt, lijkt de paniek niet te gaan liggen. Mijn hart klopt zo heftig dat ik er misselijk van word. Ik haast me tot bij de dichtstbijzijnde bank. Ik zijg erop neer en ruk mijn sjaal los. Een pijnscheut trekt tot diep in mijn borst.
Een gestalte gaat naast me zitten terwijl ik naar zuurstof hap. Ik wil om hulp vragen, maar krijg geen woord uit mijn keel.
De man verbergt zijn gezicht onder een zwarte kapmantel, op zijn schoot ligt het boek dat ik net begraven heb. Een windvlaag passeert ons, het boek slaat open op de laatste bladzijde. Mijn steeds waziger wordende zicht scant de illustratie.
Max gaat op mijn voeten liggen en jankt zacht. De pijn in mijn borst zwelt aan.
Ik grijp in de richting van de figuur, die stoïcijns blijft zitten. Met beide handen haalt hij een houten staaf tussen zijn knieën vandaan. Het ochtendlicht weerkaatst op het metalen uiteinde, vlak voordat het door de lucht klieft en eeuwige duisternis me overvalt.



Reactie plaatsen

Reacties

dana
3 jaar geleden

Geweldig kort verhaal, deze sleurde me er helemaal in.