Johanna staarde wezenloos naar haar ontbijt. Ze begreep er geen snars van. Ze hadden het toch goed samen? God, wat wilde ze terugkeren naar die eerste dag. Toen was alles perfect. Nu was alles kapot. Ze had hem er over aangesproken. Ze had geschreeuwd. Ze had nog beter haar best gedaan. Niets hielp. Toen ze zwanger was, kon ze ergens nog begrijpen dat hij zijn heil elders zocht. Dat fluisterden haar vertrouwelingen haar alleszins geruststellend toe. Dat het normaal was dat haar echtgenoot het gezelschap van andere vrouwen verkoos, terwijl zij kotsmisselijk zijn kind in haar buik meezeulde. Alsof ze plots geen vrouw meer was en geen verlangens meer had. Nu was ze niet zwanger. Toch had hij weer een nieuwe vrouw in zijn vizier. Die heks, die zich zoetsappig glimlachend tussen haar hofdames nestelde. Een dezer dagen krabde ze die glimlach eigenhandig van haar gezicht. Haar wrede gedachten werden opgeschrikt door voetstappen in de gang. Bedienden openden de zware eiken deuren van de eetzaal voor een tweede keer vandaag. Hij schreed binnen, met een onschuldige grijns op zijn engelachtige gezicht. Hoewel razernij haar vanbinnen verteerde, bracht die aanblik nog iets anders bij haar teweeg. Hoe boos ze ook was, haar hart ging nog steeds sneller slaan. Voor haar was er niets veranderd sinds die fantastische eerste ontmoeting. Hij had haar het gevoel gegeven dat ze de mooiste vrouw ter wereld was. Dat ze de enige vrouw was die er voor hem toe deed. Ze consummeerden hun huwelijk al de dag voor het plaatsvond, zo verliefd waren ze. Hoewel ze wist dat er geen grotere leugen bestond, toch was er niets veranderd in zijn blik.